Bij de diensten (28-9)

De 19e eeuwse dichter P.A. de Genestet behandelt in zijn gedicht ‘Peinzensmoede’ de waaromvragen van het leven en het mysterie van Gods handelen daarin. Het gedicht begint als volgt: ‘Daar is geen Priester die Hem verklaart! In raadslen wandelt de mensch op aard.’
Met hoeveel vragen hebben we niet te kampen? Er is immers zo ontzettend veel, dat wij niet begrijpen kunnen en er is zo veel dat wij veranderd zouden willen hebben op aarde.
Onze Heer en Heiland, Jezus Christus, heeft zich moeite gegeven om het verstand en het inzicht van zijn discipelen te verhelderen. Door middel van vele gelijkenissen of parabels heeft Hij tot hen gesproken, maar veelal wandelden Zijn jongeren in raadselen verder. Ze begrepen evenals menige theoloog dezer dagen ook niets van het plaatsbekledend lijden van de Heiland. Maar in Handelingen lezen we over diezelfde discipelen, dat ze spreken over de grote werken van God. Dat is het werk van de Heilige Geest, de geestelijke Verzorger bij uitstek.
David dicht in psalm 63: ‘Waar zich uw vleugels breed ontvouwden, zing ik mij van mijn zorgen vrij. Mijn ziel, Heer, is U zeer nabij, door uw hand word ik vastgehouden’.
David mocht weten dat Gods hand hem vasthield en zo kon hij voortgaan, terwijl de moeilijkheden zich opstapelden.
Het gedicht van de Genestet mondt uit in de belijdenis: ‘Daar is geen Priester die Hem verklaart! Doch U zoekt niemand vergeefs op aard’.

Bij de opening van het winterwerk op D.V. 28 september willen we in de morgendienst, waarin ds. René van Loon hoopt voor te gaan, uitspreken en uitzingen, dat we ook het komende seizoen onze hulp verwachten van God, Die niet loslaat wat Zijn hand begonnen is. Vanuit deze belofte en zekerheid mogen en willen we de zieken opdragen voor Zijn aangezicht en alle arbeid in de gemeente, maar zeker ook de zorgen en het verdriet in Zijn handen leggen. God is getrouw!

Komt, luistert toe, gij Godsgezinden,
Gij, die den Heer van harte vreest.
Hoort, wat mij God deed ondervinden,
Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest.
‘k Sloeg heilbegerig ’t oog naar boven,
Ik riep den Heer ootmoedig aan;
Ik mocht met mond en hart Hem loven,
Hem, die alleen mij bij kon staan.
(Psalm 66:8, OB)

Gezegende diensten toegewenst.