Advent 2011: “In dromenland”

Het adventsproject van 2011 staat in het teken van dromen. Advent is een tijd van verwachten, een tijd van verlangen, een tijd van dromen. In de bijbel komen veel verhalen voor waarin een droom een belangrijke rol speelt. God gebruikt soms dromen om iets bekend te maken aan mensen over het verleden, het heden en de toekomst. In bepaalde dromen uit het Oude Testament klinkt al door dat God bij mensen wil zijn, hen wil redden en hen een hoopvolle toekomst wil geven. En ook rondom de geboorte van Jezus spreekt God een aantal keer tot mensen d.m.v. dromen. Op die manier heeft God ervoor gezorgd dat Zijn reddingsplan voor mensen bekend werd en door kon gaan. En iedereen die gelooft dat Jezus de Redder is, mag nu al dromen van een heerlijke, nieuwe tijd die eens komt en nooit meer ophoudt. Een tijd van vrede en van licht; van samen zijn met God zoals het bedoeld was.

1e advent:

Droom van Jakob

Lezing: Genesis 28 : 10 – 22

Ezau en Jakob zijn tweelingbroers. Izak en Rebekka zijn hun ouders. Ze wonen in tenten in Berseba. Toen Rebekka zwanger was, heeft God tegen haar gezegd dat de jongste over het oudste kind zal heersen. In die tijd krijgt het oudste kind van een gezin altijd het eerstgeboorterecht. Dat betekent dat hij de opvolger wordt van de vader en een bijzondere zegen krijgt van God. Ezau komt op een dag erg hongerig thuis, en Jakob zegt: “je krijgt soep als je mij het eerstgeboorterecht geeft!”. Ezau vindt het goed. Als Izak voelt dat hij niet lang meer te leven heeft, wil hij de bijzondere zegen van het eerstgeboorterecht toch geven aan Ezau. Maar Jakob verkleedt zich als Ezau, met behulp van Rebekka, en krijgt zo op een gemene manier toch de bijzondere zegen van God. Ezau komt erachter, wordt erg boos en wil Jakob doden zodra Izak is overleden. Izak raadt Jakob aan om niet meer thuis te wonen. En zo vertrekt Jakob. Als het donker wordt, gaat hij ergens liggen op de grond en neemt een steen als “kussen”. Hij krijgt een droom: hij ziet een ladder die tot in de hemel komt. Engelen klimmen op en neer langs de ladder. God staat Zelf boven aan de ladder!. God zegent Jakob. Hij zegt: “Ik ben de Here, de God van je vader Abraham en Izak. Het land waarop jij ligt, zal Ik aan jouw nageslacht geven. En door jouw nageslacht zullen alle mensen gezegend worden!”. Als Jakob wakker wordt, voelt hij zich niet meer alleen. Hij weet dat God bij hem is. Hij dankt God en noemt deze plaats: Bethel. Dat betekent: huis van God.

Heel veel later is Jezus geboren. Jezus lijkt bij wijze van spreken op de ladder die God en mensen weer met elkaar verbindt.

2e advent, Heilig Avondmaal

Droom van de Midianiet

Lezing: Richteren 7

Het volk Israël woont in het beloofde land Kanaän. Jozua, hun leider is gestorven. Jozua had gezegd dat ze zich moeten houden aan de regels van God. God had gezegd: “jullie zijn Mijn bijzondere volk; daarom moeten jullie niet trouwen met mensen die Mij niet kennen. Ook moeten jullie geen afgoden dienen, want Ik wil jullie God zijn.” Maar de Israëlieten luisteren niet. Dan laat God het toe dat vijanden het land aanvallen. Maar God helpt het volk ook weer. Hij geeft hun een leider die de vijanden kan verjagen. Zo’n leider wordt richter genoemd. Een bekende richter is Gideon. God heeft tegen Gideon gezegd dat hij de Israëlieten moet verlossen van de Midianieten. Gideon moet 300 dappere mannen verzamelen. Het leger van de Midianieten is echter véél groter. God zegt tegen Gideon: “als je bang bent, ga dan vannacht met je knecht Pura naar de legerplaats van de Midianieten.” Dat doen ze en ze horen daar een wonderlijk gesprek tussen twee Midianieten. De ene man zegt: “ik heb toch zó vreemd gedroomd. Er rolde zomaar een gerstebrood tegen een tent aan die meteen instortte”. De andere soldaat antwoordt: “dat betekent vast dat Gideon ons aanvalt en zal overwinnen.” Gideon dankt God, want het geeft hem en zijn kleine leger extra moed. Dan verdeelt hij de 300 mannen in drie groepen en geeft iedereen een hoorn en een lege kruik met een brandende fakkel erin. In het donker gaan de drie kleine groepen aan de rand van de grote legerplaats van de Midianieten staan. Op het teken van Gideon moet iedereen op de hoorn blazen en de kruik stukbreken zodat de brandende fakkel tevoorschijn komt. Daarna moet iedereen schreeuwen: “Voor de Here en voor Gideon!!”. Als ze dit doen, breekt er paniek uit in het legerkamp van de Midianieten. Ze denken dat ze heel veel zwaarden horen en ze zien overal vlammen. Ze zijn helemaal in de war en gaan in het donker met elkaar vechten. Dan slaan ze op de vlucht. Gideon en zijn mannen achtervolgen ze en vragen daarbij hulp van de andere stammen. Zo heeft God een kleine groep mannen geholpen om een machtig leger te overwinnen.

God geeft redding door de droom over een eenvoudig brood. Heel veel later zegt Jezus: “Ik ben het brood dat leven geeft”. (Joh. 6:35) Brood is nodig om te leven; geloof in Jezus is nodig voor het eeuwige leven.

3e advent:

Droom van Jesaja

Lezing: Jesaja 6: en/of Jesaja 11: 1 – 10:

Jesaja woont in Jeruzalem. Hij is getrouwd. Zijn vrouw wordt “de profetes” genoemd. Jesaja heeft ook kinderen. Zijn kinderen hebben vreemde namen. Dat is een opdracht van God. Telkens als andere mensen deze namen horen, worden ze herinnerd aan het bestaan van God.

Jesaja is een profeet. Hij hoort woorden en ziet droombeelden (visioenen) die van God komen. Op een dag ziet hij in een visioen een stukje hemel. Hij ziet een prachtige troon waarop de Here God zit. God heeft een lange mantel aan en de onderkant ervan bedekt de tempel in Jeruzalem. Bij de troon staan serafs. Dat zijn engelen die altijd bij God mogen zijn. Ze hebben zes vleugels en roepen naar elkaar: “heilig is de Here; de aarde is vol van Zijn heerlijkheid!”. Jesaja wordt bang; hij, een zondig mens, ziet immers God zelf! Eén van de serafs vliegt naar beneden en pakt een gloeiend kooltje uit het altaar in de tempel. Hij raakt Jesaja’s lippen aan en zegt: “de Heer heeft je zonden vergeven!” Dan vraagt God: “wie zal Ik als profeet naar Mijn volk sturen?” “O Here, zend mij; ik wil graag Uw profeet zijn!”, roept Jesaja. Dan krijgt Jesaja de opdracht om het volk van Juda allerlei dingen te vertellen die over de toekomst gaan. Het is een nare boodschap, omdat het volk van Juda niet meer op God vertrouwt en niet meer van Hem houdt. Jesaja moet vertellen dat er een vijand komt die het land zal verwoesten en het volk gevangen zal nemen.

Jesaja krijgt ook hoopvolle boodschappen van God te horen. God laat hem weten dat er een zoon geboren wordt die Immanuël (=God met ons) genoemd wordt. En dat er een takje uit een afgezaagde boom gaat groeien. Jesaja heeft het dan over Jezus Christus, de Zoon van God. Deze Jezus zal later als enige Koning regeren op aarde. Dan is alles goed op aarde. Er komt vrede. De wolf zal bij het schaap lopen, en het niet opeten. De berin zal bij de koe lopen, maar haar niet doden. En een klein kind zal bij het hol van een giftige slang spelen, maar de slang zal het kind niet bijten.

Jesaja en mensen die naar hem wilden luisteren, hebben alles opgeschreven op schrijfborden. Zo zijn alle visioenen bewaard gebleven en in de Bijbel gekomen.

4e advent:

Droom van Nebukadnezar

Lezing: Daniël 2

Daniël is geboren in Jeruzalem. Hij is een prins, knap om te zien en heeft een goed verstand. Daniël houdt van de Here, de God van Israël. Als Daniël ongeveer 20 jaar oud is, komt er oorlog met de koning van Babel, Nebukadnezar. Soldaten nemen hem mee naar Babylonië, maar Daniël komt niet in de gevangenis. Hij komt, samen met drie vrienden, in dienst van de koning en krijgt een Babylonische naam: Beltsazar. Ook in dit vreemde land blijft hij God dienen! Nebukadnezar krijgt op een nacht een nare droom. De volgende morgen laat hij de geleerden bij zich komen. Daniél en zijn vrienden zijn daar niet bij. Hij zegt: “ik heb een vreselijke droom gehad die vast iets te betekenen heeft. Eerst wil ik dat jullie mij vertellen wát ik gedroomd heb en daarna wil ik dat jullie mij zeggen wat die droom betekent. En als jullie dat niet kunnen, dan laat ik jullie doden!”. Daniël hoort ervan en bidt met zijn vrienden tot God. Die nacht laat God aan Daniël zien welke droom Nebukadnezar heeft gehad. En Hij vertelt ook de betekenis. Daniël gaat naar de koning en zegt dat God hem de droom heeft bekendgemaakt. Hij vertelt dat de koning heeft gedroomd over de tijd die komen gaat. Nebukadnezar heeft een groot beeld gezien in zijn droom met een gouden hoofd , armen van zilver, een buik van koper, benen van ijzer en voeten van ijzer en leem (soort klei). Een steen rolt zomaar vanaf een berg tegen de voeten van het beeld. Het beeld gaat kapot en verdwijnt helemaal. Maar de steen wordt steeds groter en vult uiteindelijk de hele aarde. Nebukadnezar knikt. Het klopt. Nu de uitleg nog. Daniël zegt: “U bent dat gouden hoofd. God heeft gezorgd dat u een machtige koning bent. Na u zal er een ander koninkrijk komen, minder machtig (zilver). Daarna komt er weer een minder machtig koninkrijk (koper). Daarna komt er een hard koninkrijk (ijzer). Daarna komt er een verdeeld koninkrijk (ijzer en leem). Maar dán zal God Zelf een koninkrijk oprichten. Dit koninkrijk zal nooit overwonnen worden . Het zal blijven bestaan tot in eeuwigheid.” Nebukadnezar kijkt Daniël met grote verbazing aan en zegt: “Uw God is de echte God!”. En Daniël en zijn vrienden krijgen een belangrijke plaats in de regering.

Uit de geschiedenis weten we welke koninkrijken er worden bedoeld bij dat grote beeld. Het gouden hoofd is het Babylonische rijk; de borst van zilver is het Medo-Perzische rijk; de buik van koper is het Griekse rijk; de benen van ijzer is het Romeinse rijk dat uiteindelijk een verbrokkeld rijk wordt. En met het rijk van de steen die de hele aarde vult, wordt het Koninkrijk van God bedoeld. Dat zal altijd blijven bestaan. Als Jezus wordt aangekondigd, zegt de engel tegen Maria: “…tot in eeuwigheid zal Hij Koning zijn; aan Zijn Koningschap zal geen einde komen.”

1e kerstdag:

Droom van Jozef

Lezing: Mattheüs 1 : 18 – 25 en Lukas 2 : 1-22

In het noorden van Israël, in Nazareth, wonen Maria en Jozef. Ze willen binnenkort met elkaar gaan trouwen. Op een dag, als Maria alleen thuis is, verschijnt er opeens een engel. “Wees niet bang Maria”, zegt de engel. “Ik ben Gabriël en ben gekomen om je te vertellen dat je zwanger zult worden en een Zoon krijgt die je Jezus moet noemen. Hij zal een grote Koning worden en Zijn koninkrijk zal eeuwig duren.” Maria begrijpt het niet, maar ze vertrouwt op God. Ze zegt: “ik wil de Heer dienen, dus laat maar gebeuren wat u hebt gezegd”. Een tijdje later merkt Maria dat ze zwanger is. Jozef, de verloofde van Maria, ziet het ook en gaat twijfelen of hij wel met haar kan trouwen. Op een nacht krijgt Jozef een droom. Een engel vertelt hem dat Maria niets verkeerds gedaan heeft. Haar kind is de Zoon van God. Jozef moet Hem de naam Jezus geven. Die naam betekent dat Hij mensen redt uit hun zonden.

De volgende morgen herinnert Jozef zich wat de engel gezegd heeft en niet lang daarna trouwt hij met Maria. Dan krijgen ze te horen dat Keizer Augustus wil weten hoeveel mensen er in zijn grote Romeinse rijk wonen. Iedereen moet naar de plaats van zijn voorouders gaan. Jozef en Maria moeten naar Bethlehem. In Bethlehem vinden ze een herberg met een aardige eigenaar. Hij heeft geen kamer meer, maar hij heeft wel een ander plekje voor hen. Hij wijst hen naar een soort stal. Daar bevalt Maria van een zoon en Jozef en Maria weten allebei dat dit Kind de Zoon van God is. Die nacht komen er herders op bezoek die op zoek zijn naar een kind in een kribbe met doeken om zich heen. Een engel heeft hen het mooiste nieuws verteld, namelijk dat de Redder geboren is waar ze al zo lang naar hebben uitgekeken!

Joodse baby’s krijgen in die tijd op de achtste dag na de geboorte hun naam. Jozef en Maria noemen hun kind Jezus, dat betekent: God redt. Precies zoals Jozef in zijn droom gehoord heeft.

Creatieve verwerking:

Aan de preekstoel hangt op de 1e advent één wolk; op de 2e advent twee wolken enz. Op deze wolken kunnen gelamineerde tekeningen geplakt worden.

Op het podium voorin de kerk ligt iemand te “slapen” in een slaapzak. De kinderen in de kerk mogen naar voren komen om de slapende persoon wakker te maken (bijv. door een paar keer te roepen: “word eens wakker!!”). Iemand van de kindernevendienstleiding vraagt aan de wakker geworden persoon: “wie bent u?” Degene die net wakker is geworden, zegt zoiets als: “Ik ben Jakob (of een Midianiet, of Jesaja, of Nebukadnezar of Jozef ). Ik heb net gedroomd. Het ging over:….(zeer korte samenvatting van de droom). Zie onderstaande voorbeelden:

1e advent:

(de man/jongen in de slaapzak heeft een oosterse doek op zijn hoofd)

“Ik ben Jakob en ik droomde van een hele lange ladder. Zo lang dat de ladder in de hemel kwam. Bovenaan de ladder zag ik God. Het was een mooie droom!

Ik heb ook nog wat voor jullie meegebracht. Dat mag op de wolk geplakt worden die aan de preekstoel hangt.”

(de man/jongen geeft een tekening van een ladder: zie bijgevoegde foto)

2e advent:

(de man/jongen in de slaapzak heeft een (speelgoed)soldatenhelm op zijn hoofd)

“Ik ben een soldaat uit het leger van de Midianieten. Ik droomde dat er een gerstebrood tegen een tent rolde. De tent stortte in. Het was een nare droom!

Ik heb ook nog wat voor jullie meegebracht. Dat mag op de wolk geplakt worden die aan de preekstoel hangt.”

(de man/jongen geeft een tekening van een brood: zie bijgevoegde foto)

3e advent:

(de man/jongen in de slaapzak heeft een oosterse doek op zijn hoofd)

“Ik ben Jesaja en ik droomde van een troon in de hemel en dat ik profeet mag worden! Het was een bijzondere droom!

Ik heb ook nog wat voor jullie meegebracht. Dat mag op de wolk geplakt worden die aan de preekstoel hangt.”

(de man/jongen geeft een tekening van een troon: zie bijgevoegde foto)

4e advent:

(de man/jongen in de slaapzak heeft een kroon op zijn hoofd)

(boos) “Ik ben Nebukadnezar, een machtige koning! Ik heb gedroomd, maar ik weet niet meer waarover. Ik roep al mijn geleerden bij elkaar. Zij zullen het me moeten zeggen! Wat een nachtmerrie!

Hier, ik heb nog wat meegebracht. Plak dat maar op die wolk aan de preekstoel.”

(de man/jongen geeft een tekening van een steen: zie bijgevoegde foto)

Kerst:

(de man/jongen heeft een oosterse doek op zijn hoofd)

Ik ben Jozef en ik droomde dat ik vader mag worden van Jezus, de zoon van God!

Wat een prachtige wonderlijke droom!

Ik heb ook nog wat voor jullie meegebracht. Dat mag op de wolk geplakt worden die aan de preekstoel hangt.”

(de man/jongen geeft een tekening van een kribbe met een ster: zie bijgevoegde foto)

Aan het begin van iedere dienst wordt er iedere week één kaars meer aangestoken en wordt er iedere week één couplet meer gezongen van het stapellied.

In de kindernevendiensten wordt elke zondag het verhaal verteld en daarbij een tekening of

eenvoudig werkje gemaakt. (toegespitst op leeftijdsniveau)

Stapellied voor adventsproject: “In dromenland…”

Op de wijs van: “ik ga slapen; ik ben moe..”

Intro:

Goedemorgen allemaal!

Welkom bij een droomverhaal!

Wie er Jezus in herkent,

ziet het mooiste van Advent!

1e advent

Jakob droomt: “een ladder maakt

dat de grond de hemel raakt.

Eng’len lopen op en neer;

God belooft: Ik ben jouw Heer!”

2e advent

Gideon wees maar niet bang.

Luister goed; God helpt al lang:

iemand droomt van gerstebrood;

God geeft moed en helpt in nood!

3e advent

Als Jesaja droomt, hoort hij:

“Wie wil gaan?”; hij roept: “zend mij!”

“Profeteer dan van een Kind

en dat licht van donker wint!”

4e advent

Hij, Nebukadnezar, hoort

droom en uitleg zó verwoord:

“U droomt dat het beeld verdwijnt

als Gods koninkrijk verschijnt!”

1e kerstdag

Jozef droomt: “Neem jij maar gauw

jouw Maria tot je vrouw;

zorg voor haar; bescherm het Kind

want Gods reddingsplan begint!”

God heeft nog een droom vol licht

met een heerlijk vergezicht:

tranen zijn er straks niet meer;

vrede komt van God de Heer!

adventsproject_2011